Uitstekende misdaadthriller waarin comissaris Beck (Haber) op zoek gaat naar een seriemoordenaar die de gruwelijke gewoonte heeft de ogen van zijn slachtoffers uit te snijden. Het blijkt dat alle slachtoffers vroeger klasgenootjes van elkaar zijn geweest. Vierde en wellicht beste van een serie van acht Zweedse tv-films die eind jaren negentig zijn gemaakt als vervolg op de zes verfilmde Beck-boeken van Sjöwall en Wahlöo met Gösta Ekman in de hoofdrol. Deze films zijn echter niet op de boeken gebaseerd, maar hebben originele scenarios. Dit keer neemt Haber de rol van Martin Beck op zich, en hij doet dat uitstekend. De sfeer van de tien klassieke politieromans van het duo wordt in deze tv-film benaderd, en dat is een hele prestatie.

Speurneus Beck onderzoekt de moord op een vrouw die in stukken werd gehakt en waarvan de dader de lichaamsdelen in vuilniszakken dumpte. Aanvankelijk lijkt het een routineklusje maar door inmenging van de geheime dienst ontstaat er een dubieuze intrige met vertakkingen tot op het hoogste niveau van de politiek. Het enige spoor van Beck leidt naar de echtgenoot van de verhakkelde vrouw. Deze begrafenisondernemer heeft een voorliefde voor iconen en bezit een indrukwekkende verzameling. Tijdens een ondervraging in diens woning ontdekken de speurders een kogelgat. De man heeft trouwens een wel erg macabere bijverdienste. Wanneer hij een dreigement in het Russisch ontvangt besluiten de speurders om naar de nationale veiligheidsdienst te stappen.

Een bommelding wordt gedaan bij het politiebureau in Stockholm. De explosievenopruimingsdienst blaast de betreffende koffer op en het lijkt een vals alarm, tot er een baby in aangetroffen wordt. Al snel worden er e-mails naar alle kranten verstuurd over het nare incident dat de politie stil wilde houden.