Bij het overlijden van hun vader erven Ernie en Lars Smuntz een keramisch ei, een bijna lege kist Cubaanse sigaren, wat verbleekte zilveren lepels, een oude koordenfabriek en een bouwvallig huis dat er plompverloren bij ligt op een schier onmetelijke vlakte. Enkele dagen later verliest Ernie alles wat hem nog restte, zijn Franse restaurant en Lars moet lijdzaam en platzak toezien hoe zijn fabriek wordt overgenomen door muitende arbeiders. De twee broers die noodgedwongen hun toevlucht zoeken in het ouderlijke krot, vernemen dat dit één van de laatste pareltjes is van de negentiende-eeuwse architectuur. Het 'krot' kan hen, mits restauratie, tien tot twintig miljoen dollar opbrengen. Maar de Smuntzen zijn echter niet de enige bewoners van het pand.

Los Angeles 1977, op een tijdspanne van vijf maanden worden er tien jonge vrouwen verminkt, verkracht en vermoord. De lijken worden op een heuvel achtergelaten, ver van de plaats van de misdaad. De politie tast volledig in het duister en voor detective Bob Grogans dreigt deze zaak een ware obsessie te worden.

Vicki Maloney wordt door een gestoord paar ontvoerd, ergens in een straat in een buitenwijk. Terwijl ze de dynamiek tussen haar ontvoerders waarneemt, beseft ze al snel dat ze hen tegen elkaar moet opstoken.

Een verlaten tiener springt in Philadelphia op een goederentrein met de bedoeling zijn oom in Indiana te bereiken, van wie hij denkt dat hij hem zal helpen met financiële problemen, waaronder een zwangere vriendin. In Ohio ontmoet hij een andere dakloze tiener, die hem naar zijn oom begeleidt. Het duo ontdekt dat zijn oom net zo blut is en gaat naar Oklahoma City om de al lang verdwenen ex-gevangene vader van de eerste tiener te vinden. Een confrontatie tussen vader en zoon zorgt ervoor dat het duo in het Westen tot avonturen belandt, waaronder in elkaar geslagen worden, een Indiaanse reservatiekerk binnendringen en liften met een mooie verpleegster.