Belkacem, die tijdens de Algerijnse oorlog gek werd door marteling door het Franse leger, verkeert in kritieke toestand. Zijn vrouw behandelt hem en leidt ook de wederopbouw van het door de bezetter verwoeste dorp.
Een oase verloren in de Sahara-woestijn, meer dan 700 km van Algiers. Een samenleving die nog steeds functioneert volgens eeuwenoude rituelen. De enige verbinding met de stad is een bus die één keer per dag passeert. Moussa, gehandicapt vanaf zijn geboorte, woont daar met zijn zus Zineb; Samen proberen ze een familie-eenheid te reconstrueren die door de oorlog is vernietigd. Het gezin is de droom van de idyllische tijden van de kindertijd, van tijden . Moussa is volkomen onafhankelijk, hoewel hij geen armen heeft, wordt hij toch graag geholpen door zijn zus. Zineb van haar kant durft de nieuwe wereld die een huwelijk zou inhouden niet onder ogen te zien. Het leven gaat voorbij, onderbroken door dezelfde gebaren. Zineb neemt de bus om naar zijn werk te gaan in de dadelverpakkingsfabriek. Moussa gaat op bezoek bij de schoolmeester, tekent of droomt van Mériem, de vrouw van wie hij houdt. Er groeit stiekem een roos in het zand die Moussa elke dag water geeft.